Artwork by Gudskull in the Frideericianum during Documenta Kassel

Gud­skull, Doc­u­menta Fif­teen 2022, Kas­sel, Duitsland

Toekomstkunde in het onderwijs: Enkele voorstellen

door Jan Peeters en Peter Paul Gerbrands |

Bin­nen de huidige opzet van ons onder­wi­jssys­teem zijn ken­nis en de daar­bij passende vaardighe­den goed ver­zorgd. Een grote groep andere menselijke vaardighe­den wordt maar gedeel­telijk, en zeker niet fun­da­menteel, in het onder­wijs meegenomen. Het zijn naar ons inzicht nu pre­cies die vaardighe­den waar we als men­sheid en wereld grote behoefte aan hebben.

Er gebeurt veel in het onder­wijs, de vernieuwing en ver­bred­ing zijn een groot goed. ‘21st Cen­tury Skills’ zor­gen voor een ver­schuiv­ing van de inhoud naar de vaardighe­den die nodig zijn om zelf ken­nis en kunde te ver­w­er­ven en te kun­nen samen­werken. Ook de toen­e­mende mogelijkhe­den voor stu­den­ten om een indi­vidu­ele leer­route samen te stellen laten zien dat herk­end wordt dat er meer dif­fer­en­ti­atie nodig is.

Juist in deze zeer hoopvolle beweg­in­gen willen we de aan­dacht ves­ti­gen op een aan­tal dieperliggende principes die ook meegenomen mogen wor­den in de vernieuwing. Het is goed om het onder­wijs aan te passen aan mod­erne mid­de­len en behoeften, het gaat nog veel meer helpen als we de fun­da­menten van wat gevraagd wordt gaan doorzien. Dit is onze poging om ze in kaart te brengen.

Voorstel 1: Het waarnemen en begrijpen van de wereld vanuit de samenhang

Om te begri­jpen, heeft de weten­schap de afgelopen eeuwen zo’n beetje alles uit elkaar geplozen wat bestaat. Uit­pluizen is handig om te begri­jpen hoe iets werkt en uit welke onderde­len iets bestaat. Maar niet om com­plexe sys­te­men te ver­zor­gen en te helpen her­stellen. Het is de hoog­ste tijd dat we weer in elkaar gaan pluizen, dat we weer gaan herken­nen hoe alles met elkaar samen­hangt en op elkaar inwerkt.

Het onder­wijs kan hier een belan­grijke bij­drage aan lev­eren. Ze kan dat doen door de manier waarop het gegeven wordt en door spec­i­fieke inhoud beschik­baar te stellen.

We zijn op dit moment veel aan het repar­eren. Repar­eren van negatieve effecten van wat we bedacht hebben. Of het nu gaat over plas­tics en PFAS die ons lichaam zijn bin­nenge­dron­gen of de over­pro­duc­tie van voed­sel in een del­i­cate natu­urlijke omgev­ing die daar niet tegen opge­wassen is.

Wat we mogelijk willen maken is dat mensen van jongs af aan geoe­fend kun­nen wor­den in het sys­temisch kijken, denken, ontwer­pen en han­de­len. Op die manier voorkomen we dat toekom­stige uitvin­din­gen ongewen­ste effecten hebben op onze omgeving.

Neem bijvoor­beeld plas­tics, als die uit­gevon­den waren vanuit een sys­temisch besef, dan zouden ze ook weer terugge­bracht moeten kun­nen wor­den tot hun ele­men­taire bouw­ste­nen. En land­bouw zou niet inten­sief gewor­den zijn als we eerder beseft had­den dat de aarde niet oneindig kan geven.

We denken dat het nodig is om voor elk onder­w­erp waar aan­dacht aan besteed wordt in het onder­wijs twee vra­gen te stellen bij de vor­mgev­ing van een leeromgeving:

  • Wordt het gehele sys­teem, waar het onder­w­erp een deel van is, vol­doende meegenomen in het leren hierover? (Een heel sys­teem is een sys­teem dat op zichzelf kan functioneren.)
  • Wor­den de actoren die bin­nen het sys­teem te maken hebben met het onder­w­erp vol­doende meegenomen in het leren hierover?

Sys­temisch kijken, denken en han­de­len, wor­den een essen­tieel onderdeel in het onder­wijs als we willen dat jonge mensen kun­nen gaan bij­dra­gen aan de toekomst. Sys­temisch kijken en han­de­len zal een rode draad moeten zijn in het gehele leer­tra­ject. Het is miss­chien nog wel het nodigst in het secundair, hoger en uni­ver­si­taire onder­wijs waar nog vaak onder­wijs gegeven wordt in de delen van gehe­len. Jonge mensen zijn vaak nog niet geoe­fend om de ver­ban­den te zien tussen onderde­len, de leeromgev­ing zal hen daar­bij moeten helpen.

Op die manier hoeven we in de toekomst min­der te repar­eren, omdat we al tij­dens het ontwerp en maakpro­ces hebben nagedacht over de gevol­gen van een uitvin­d­ing bin­nen het dynamis­che even­wicht waar de uitvin­d­ing gebruikt gaat worden.

Gevolg: Ik leer veel meer dan lin­eaire ver­ban­den te zien en wat de impact van mijn han­de­len of niet han­de­len is op de ander, de wereld om mij heen en het gehele lev­ende systeem.

Kid on a pile of books

Voorstel 2: Het waarnemen en stimuleren van uniekheid

Niets op aarde is exact het­zelfde; geen zand­ko­r­reltje, paper­clip of mens. Dat is niet voor niets, juist deze uniekheid maakt dat er unieke en wezen­lijke uitin­gen gedaan kun­nen wor­den, door unieke indi­viduen of door groepen unieken. 

Toch is ons onder­wi­jssys­teem nog maar weinig ingericht om deze uniekheid tot ontwik­kel­ing te bren­gen. Er zijn namelijk nog te veel aspecten in het onder­wijs die con­for­miteit in de hand werken. Denk bijvoor­beeld aan stud­eren om een pro­pe­deuse of een vak ‘te halen’. Het afstrepen van behaalde com­pe­ten­ties of vaardighe­den zijn daarin een hoger doel dan de eigen leer­weg en originaliteit. 

Dat begint al bij het idee dat we denken te weten wat een jong mens aan ken­nis nodig heeft om een suc­cesvol (werk)leven te hebben. De authen­tiek­ste en fun­da­menteel­ste ont­dekkin­gen zijn echter gedaan door mensen die hun eigen fas­ci­naties vol­gden in hun leer­weg. Voor­dat je zegt “Som­mige kinderen hebben dat niet!”, klopt, dat is zo. Wij denken echter dat ze die niet hebben omdat ze deze nooit hebben leren ont­dekken en oefenen. 

Er zijn gelukkig aller­lei ontwik­kelin­gen in het onder­wijs waarbin­nen leer­lin­gen meer hun eigen leer­weg vor­mgeven o.b.v. de leervra­gen die ze tegenkomen bij het bestud­eren van een onder­w­erp. Alleen ont­breekt het leer­begelei­ders (in welke rol dan ook) in deze nieuwe stro­min­gen nog vaak aan geoe­fend­heid in het herken­nen en stim­uleren van uniekheid. Daar­naast is het belan­grijk om niet ver­geten dat deze begelei­ders werken in een omgev­ing waar de mogelijkheid om uniciteit te ont­plooien beperkt is, ook voor henzelf.

Ons sociale ver­mo­gen is in zijn meest geoe­fende vorm in staat de uniekheid van ieder mens te zien en zich er een ver­houd­ing toe te ver­schaf­fen. Het vereist oefen­ing om de orig­i­naliteit van een ander te leren ont­dekken, maar we kun­nen ons ver­heugen op de schoonheid die ontstaat wan­neer een mens zijn eigen­heid vorm kan geven, door­dat wij dit met onze aan­dacht mogelijk maken.

Gevolg: Ik leer diver­siteit te waarderen. Ook leer ik andere manieren van zijn, denken en han­de­len als een essen­tiële bij­drage aan het geheel te zien. Ik word mij bewust van mijn iden­titeit door de feed­back van de ander op mijn handelen.

Balancing Stones by Paul Harnischfeger

Bal­anc­ing Stones door Paul Harnischfeger

Voorstel 3: Het gezonde evenwicht herstellen tussen expressie en impressie

Een van de belan­grijke ver­strekkers van infor­matie is het lichaam en haar zin­tu­igen. Maar in het huidige onder­wijs ligt de focus vaak nog bij het hoofd. Het onder­wijs zou meer tijd voor de oefen­ing van het lichaam als instru­ment voor waarne­men en waarne­m­ingsver­w­erk­ing mogen hebben. 

Dit heeft er vooral mee te maken dat de mens van nature een expressief wezen is. Iedereen wil zich uiten en bij­dra­gen. De manier waarop is voor elk mens uniek en de richt­ing van de beweg­ing naar buiten is uniek. Maar wan­neer we naar het ver­loop van het leer­tra­ject van basiss­chool naar uni­ver­siteit kijken, dan zien we dat naar­mate dit tra­ject vordert er meer aan­pass­ing aan vorm en norm wordt gevraagd. Er wordt infor­matie naar bin­nen gebracht en er wordt gecon­troleerd of die vol­doende beheerst en gehanteerd wordt. In het sys­teem is weinig ruimte voor orig­i­naliteit, en dit herken­nen en stim­uleren hangt geheel van de kwaliteit van de docent af.

Aan de expressiekant van leren wordt veel min­der aan­dacht besteed en daarmee bedoe­len we niet alleen expressievakken als teke­nen of muziek. Het heeft tot gevolg dat veel jonge mensen, als ze uit het onder­wi­jssys­teem komen, expressief ongeoe­fend zijn. Zijn ken­nen maar een beperkt aan­tal manieren waarbin­nen ze zich kun­nen uiten. Daar­naast is de inhoud van veel onder­wijs gebaseerd op algemene aan­names over wat een jong mens zou moeten leren, en hoe. Dat maakt het heel moeil­ijk om een eigen manier van expressie, zowel de din­gen op een eigen wijze doen als het uiten van zichzelf, te oefe­nen. En dat heeft natu­urlijk ook weer gevol­gen voor het kun­nen herken­nen van de uniekheid van de anderen.

We zien dat de maat­staf van jon­geren dan beperk­ter wordt; alles wat buiten de groep­snorm valt moet wor­den vero­ordeeld en men meent iets unieks te zien in een extreme uit­ingsvorm. Beide zijn ken­merken van ongeoe­fende expressievaardighe­den. We wor­den min­der mens van min­der expressie en mee alge­meen van over­matige impressie. Het gevolg is dat ik me steeds meer ga en moet aan­passen aan een fan­tasieloze norm.

Ontwikkelde expressie verkrijg je door oefen­ing van de zin­tu­igen en daar­voor is het gebruik van het gehele lichaam noodza­ke­lijk. Het ken­merk van geoe­fende zin­tu­igen is oordeel­loosheid, het ken­merk van ongeoe­fende zin­tu­igen helaas het tegen­overgestelde. Wakkere zin­tu­igen verkri­j­gen we door het waarne­men van expres­siviteit in onze omgev­ing: sport, kunst, gedrag van anderen, samen­werk­ing en intel­li­gen­tie. Zin­tu­igen wor­den echter niet geoe­fend in een toe­s­tand van pas­siviteit. Het bek­ijken van Insta­gram- en Tik­Tok­berichten ver­groten de expressievaardighe­den niet, het opne­men en online zetten van dan­sjes wel. Te weinig expressie leidt tot depressie en tot een zelfken­nis die komt uit beschouwin­gen in plaats van ervaringen.

De impressie-lesmeth­ode leert ons toch voor­namelijk wat al bek­end is, ter­wijl de expressie een vaardigheid ontwikkelt die zich thuis voelt in het onbek­ende, onvoor­spel­bare en onzekere.

Maar het belan­grijk­ste van het naar buiten gerichte karak­ter van de expressie is dat de verbind­ing met de wereld tot stand komt door activiteiten (waarop ik natu­urlijk reflecteer) in plaats van beschouwin­gen. Ik blijf ver­bon­den met de realiteit van de wereld en mijn mede­mens en ik raak niet opges­loten in mijn eigen bubbel.
Als ik goed geoe­fend ben, zie ik din­gen buiten mij die ik niet zie als ik met mezelf bezig ben. Ik kijk niet meer naar buiten om te vin­den wat ik zoek, maar om te zien wat er is.

Gevolg: Door mijzelf uit te drukken word ik meer zicht­baar voor anderen en leer ik mijzelf ken­nen door de feed­back van de ander. Ik leer beter te kijken naar de expressie van ‘dat wat is’.

Kunst­werk in de tuin van het Astrid Lind­gren huis (Vim­merby, Små­land, Zwe­den) door Patrick Dougherty

Voorstel 4: Introduceren van ‘toekomstvaardigheden’.

Het con­tact maken met de toekomst gaat niet door het verza­me­len van meer ken­nis en weten.

Onze kijk op onder­wijs is op zichzelf ook een opvat­ting over leren die sterk is gevormd door hoe wij naar de toekomst kijken. In die opvat­ting heeft leren te maken met een mens voor­berei­den op en helpen mee­be­we­gen met de wereld zoals we die hebben ingericht. Sterker nog is het stand­punt dat eron­der ligt: de toekomst bestaat uit wat we nog niet geleerd hebben en gaan leren door voort te bouwen op dat wat we al geleerd hebben. In die zin bestaat leren dus uit het tot je nemen, op jouw manier, wat we als mens en men­sheid al geleerd hebben, het ontwikke­len van een houd­ing om dit te bli­jven doen en er dan op voort te bouwen.

De oude Chi­nese inzichten waarschuw­den ons al voor de mis­vat­tin­gen die hierin besloten liggen: we menen dat het verza­me­len van wijsheid de toekomst maakt, ter­wijl de inzichten van de Tao (in tegen­stelling tot die van Con­fu­cius) duidelijk maak­ten hoe wijsheid en toekomst elkaar uit­sluiten. Vol­gen we de weg van de wijsheid, dan kun­nen we niet bij­dra­gen aan de toekomst.

De ‘toekomst’ die voort­bouwt op wat we geleerd hebben is vooruit­gang en dat betekent dat we steeds meer begri­jpen en gebruik­maken van dezelfde inzichten. In de opvat­ting van de Tao is dit ver­lengd heden, soms behulpzaam en soms juist niet. Waar het vol­gens de Tao nu juist om gaat, is dat wij begri­jpen wan­neer we gebruik moeten maken van ons ver­mo­gen tot wijsheid en wan­neer van ons ver­mo­gen tot onwetendheid.

Want de toekomst wordt nu een­maal gemaakt door dat wat we niet weten, nog niet begri­jpen, wat we nog niet hebben gezien en waar we geen flauw idee van hebben. Dit zijn aspecten van ons leerver­mo­gen waar ons huidige onder­wi­jssys­teem zich nog maar nauwelijks op richt.
En toch zijn er ook veel leer­lin­gen geschikt voor deze manier van leren. 

Te leren waarne­men wat nog niet is, wat we nog niet ken­nen, waar onbek­end­heid en onzek­er­heid een grote rol spe­len, betekent op een hele andere manier voor­bereid wor­den op mens-zijn, maatschap­pij en wereld.

Het plezier in moeite doen voor we iets begri­jpen, hard werken voor­dat je er doorheen bent, volkomen alleen zijn in een land, een gevoel, een gedachte­gang is een groot goed.

Het kun­nen vol­houden ter­wijl je de zin er nog niet van in ziet, het hele­maal anders ervaren dan de groep, het kun­nen waarderen van de enkel­ing: dit alles zijn vaardighe­den die in onze huidige cul­tuur sterk zijn onderge­waardeerd en in elk geval ongeoe­fend. En wij hebben die vaardighe­den nodig om uit de vast­gelopen kan­ten van het huidige sys­teem te kun­nen stap­pen. En er zijn nogal wat sta­tis­che menin­gen, die maken dat we steeds weer oplossin­gen zoeken bin­nen de aan­names van dezelfde kijk op de wereld die de prob­le­men heeft veroorzaakt.

Mensen hebben geleerd om vol te houden bij prob­leemo­ploss­ing, want dan weet je het prob­leem en werk je toe naar een con­crete oploss­ing. Maar ze hebben niet geleerd om vol te houden als het niet nut­tig is of doel­loos lijkt, als we niet meer lin­eair vooruit kun­nen zien of wan­neer het niet in ons eigen belang is. 

Leren werken met onbek­end­heid en onzek­er­heid maakt het mogelijk om echt nieuwe paden te betre­den in plaats van ‘nieuw’ te noe­men wat feit­elijk een inno­vatie van het bestaande is. Daar­voor zullen we onze onbek­end­heids- en onzek­er­hei­dsspieren moeten trainen. En niet te snel te gaan zoeken naar de bek­ende weg en in afwi­jzin­gen van wat anders is.

Het betekent let­ter­lijk voor docen­ten en onder­wi­jssys­te­men dat de method­iek, de tech­niek en de inhoud van het leren, op het moment van leren ontwikkeld moeten wor­den. En dat de uit­slag, en waar het toe zal lei­den, pas later in de tijd bek­end zal wor­den. Dit leren heeft geen doel, voor­dat het doel zich toont. En dat is voor het nut­tighei­d­sprincipe (het dient ergens toe, je doet iets zodat het tot resul­taat leidt) van ons school­sys­teem niet gemakkelijk.

Alle mensen hebben deze ‘wijsheid’- en ‘toekomst’ leerver­mo­gens, maar ieder heeft een unieke voorkeur. Het huidige onder­wijs heeft door zijn natuur een sterke voorkeur voor de ‘wijsheid’, zowel in de inhoud als in de aan­pak. Er zijn daar­door veel mensen die buiten de boot vallen of hun tal­en­ten en uniekheid en zelfs gezond­heid riskeren door zich toch bin­nen het huidige stelsel te willen ontwikkelen.

Het is geen prob­leem van de leer­lin­gen (en al hun ‘kwalen’), het is een prob­leem van onze opvat­ting over de toekomst.

Gevolg: Ik leer wat ik niet weet en kan en wat de ander niet weet en kan, te zien als mogelijkheid. Ik leer het onzekere als een aan­ge­name staat van zijn te ervaren.

Herman Kahn quote Future

Verschijnselen als aanwijzingen in plaats van afwijkingen

Het belan­grijk­ste obstakel hier is dat wij onze wijsheid zo voorop stellen dat we door de bril van wijsheid naar de wereld en onszelf kijken. In plaats van waar te nemen wat er is, leren we onze jonge mensen om te kijken naar wat men wil zien en inter­preteren we de infor­matie bin­nen de gren­zen van wat we al weten. Iets wat daarbin­nen niet verk­laard kan wor­den is al snel onbe­lan­grijk, niet passend of een afwijk­ing. En die afwi­jzin­gen zijn nu pre­cies de meest geho­orde klachten van leer­lin­gen en stu­den­ten bin­nen ons onderwijsstelsel.

De per­soon­lijke ervar­ing van onge­mak, onmo­gelijkheid of onge­zond­heid wordt gezien als een onver­mo­gen van de leer­ling of stu­dent in plaats van als een aan­wi­jz­ing van een een­z­i­jdigheid in het sys­teem. En dus richten we alle hulp en steun op aan­passen van het indi­vidu aan het sys­teem, in de vorm van coach­ing en bijles, label­ing (als ADD en ADHD) en zelfs med­icatie. We twi­jfe­len niet aan de beste bedoelin­gen en de vakkundigheid van deze inter­ven­ties, maar we zijn het niet eens met het wereld­beeld dat erachter ligt. Dat zegt namelijk dat je alleen maar de toekomst in kan wan­neer je jezelf aan­past aan het sys­teem en haar voor­waar­den. Het­zelfde sys­teem, let wel, welk onderliggend wereld­beeld heeft geleid tot de uitdagin­gen waar we nu voor staan.

Het onder­wi­jssys­teem sluit, door de gekozen grond­slag en gewoon­ten, diege­nen uit die andere gaven en vaardighe­den hebben dan die verwacht wor­den door onze opvat­ting van ontwik­kel­ing. En aangezien het onder­wijs slechts een weer­gave is van de maatschap­pij, zijn de mensen die zich gemakke­lijk inpassen ook diege­nen die dezelfde basisuit­gangspun­ten in stand houden. En daar­door dezelfde of soort­gelijke  maatschap­pelijke, economis­che en ecol­o­gis­che stap­pen vooruit zetten en ver­vol­gens prob­le­men bli­jven veroorza­ken in het geloof dat zij deze juist helpen op te lossen.

Elk mens heeft een andere ingang tot leren. Als je werke­lijk wil dat mensen zoveel mogelijk gaan leren dan zullen ze naast de vaardigheid van het mee­be­we­gen en aan­passen, ook het ver­mo­gen om zich zo min mogelijk te hoeven aan­passen dienen te oefe­nen. Dat betekent dat je miss­chien wel 30 method­ieken nodig hebt in een groep stu­den­ten. Geen method­ieken die al ontwikkeld zijn, maar method­ieken die, zoals we eerder al schreven, ontwikkeld wor­den op het moment van leren.

Voor de toekomst is het van belang dat we de zin zien van onaangepas­theid, weer­standen en kwalen die onze kinderen laten zien: of het nu ADHD is, tele­foon­ver­slav­ing of het niet meer mee willen in de maatschappij.

We kun­nen ze als symp­tomen van onge­zond­heid beschouwen of als aan­wi­jzin­gen dat we fun­da­menteel ander onder­wijs dienen te geven. Onder­wijs waarin deze afwijkin­gen juist vaardighe­den blijken te zijn en waarin het gedrag van onze kinderen aangeeft wat een leeromgev­ing dient toe te voe­gen aan wat het nu al te bieden heeft. Onder­wijs passend bij wat de toekomst van ons vraagt en min­der onder­wijs dat meent te weten wat de toekomst van ons vraagt.

Als je van mening bent dat onder­wijs zek­er­heid moet bieden, blijf dan vooral het huidige onder­wi­jssys­teem gebruiken en innoveren. 

Als je een leeromgev­ing wilt creëren waarin geoe­fend wordt met het bij­dra­gen aan de toekomst, dan facili­teer je dat jonge mensen gemakke­lijk met het onzekere, onbek­ende en het onvoor­spel­bare om kun­nen gaan.

Niet alleen het onder­wijs, maar ook oud­ers, ver­zorg­ers, fam­i­lie, vrien­den en maatschap­pelijke insti­tu­ties spe­len een heel belan­grijke rol bij het jonge mensen vertrouwd helpen wor­den met de principes die we hier voorleggen.

Wil je er meer over weten, zaken met ons delen of als je ermee aan de slag wilt bin­nen je eigen onder­wi­jsin­stelling of organ­isatie, neem dan vooral con­tact met ons op. Je bent van harte welkom.

Jan Peeters,
Peter Paul Gerbrands