De koloniserende aard van de wil

door Frank Bosboom | mrt 31, 2022 |

De koloniserende aard van de wil; handvatten voor wezenlijke connectie

We gebruiken “willen” veelvuldig in onze taal. En vaak met weinig pre­cisie, want wat wordt er eigen­lijk gezegd in de uit­drukking “ik wil….” En werkt het ook? Wat is de werk­ing ervan?

Verschillende soorten begrip van “de wil”

In de filosofis­che tra­di­tie is de wil op een aan­tal momenten geth­e­ma­tiseerd. O.a. bij Hobbes wordt de vrije wil gedefinieerd als het ver­mo­gen van ration­eel han­de­lende per­so­nen om con­t­role uit te oefe­nen over eigen daden en beslissin­gen. “ik wil theezetten” is hier een voor­beeld van. Theezetten is een overzichtelijk, geor­dende han­del­ing waar­voor ik kan kiezen om die han­delin­gen te gaan ver­richten en het ein­dresul­taat is dan thee. Andere voor­beelden zijn al een stuk com­plexer omdat het vra­gen oproept als: wil de ander dat dan ook (ik wil dat je je huiswerk maakt), of hoe doe je dat dan (ik wil voet­baller worden).

In het voor­beeld van het huiswerk maken richt het willen zich op het bewe­gen van de ander. Opeens komen er inten­ties en werke­lijkhei­ds­de­fin­i­ties in het spel (vind de ander ook belan­grijk wat ik belan­grijk vind, en wat ik goed huiswerk maken vind, vindt de ander dat ook). In de filosofie van o.a. Lev­inas en Hei­deg­ger wordt door de intro­duc­tie van “het andere” en “het zijn” een wereld geïn­tro­duceerd die voor­bij het par­ti­c­uliere van het “ik” gaat. Dat wat ik wil kan zich gron­den in mij (en is dan ver­bon­den met het rationele, het con­t­role willen nemen) of in een gebaar, een lichten vanuit het andere of het zijn. In deze laat­ste beschri­jv­ing is de wil daarmee niet langer meer par­ti­c­ulier (ration­eel han­de­lende per­so­nen) maar komt tot stand in con­nec­tie met een groter geheel. Ik en zij of ik en het wor­den daarin opge­heven of vallen samen. In het kader van deze verza­mel­ing blogs benoe­men we deze con­nec­tie met het “andere” of het “zijn” als de con­nec­tie met de toekomst.

Een ordening van de wil

Het is belan­grijk de richt­ing van het “willen” goed te begri­jpen om van daaruit zijn aard en zijn inten­tie te begri­jpen en helder te kri­j­gen in welk veld het effec­tief kan zijn (en in welk ook niet).

De wil in het handelen

In het han­de­len laat de wil zich zien als activiteit. Het staat daarmee in relatie tot het hier en nu: ik neem een con­crete sit­u­atie waar, een con­crete vraag of behoefte en daar han­del ik naar. Ik heb honger, wil eten en smeer een boter­ham, ik zie brand, wil me in vei­ligheid bren­gen en weg, ik wil mijn huis op orde en hang een kast op waarin ik mijn spullen kan opruimen.

De wil in het weten

In het weten laat de wil zich zien als con­t­role en macht. Het geeft beteke­nis door orden­ing en die orden­ing wordt bepal­end voor de ander. Als ik de wereld verk­laar door te stellen dat God bestaat, dan is iedereen die daar niet in mee gaat of een zon­daar of een gek (en zij die daarin wel mee­gaan een broeder).

De wil in het verlangen

In het ver­lan­gen laat de wil zich zien in het rela­tionele. De wil richt zich op dat­gene waar­naar het ver­langt: de liefde, de aan­dacht van de ander bijvoor­beeld. Van de ander wordt een beeld gemaakt dat kan voorzien in het ver­lan­gen. Op deze wijze ordent de wil in het ver­lan­gen en reduceert ook.

In het han­de­len, het weten en het ver­lan­gen zou je de wil indi­vidueel kun­nen noe­men. De inten­tie start vanuit het zelf en gaat van daaruit een verbind­ing aan met de wereld en zet die wereld daarmee (hoe klein ook) naar zijn hand.

De wil in de geraaktheid

In de ger­aak­theid lijkt de richt­ing van de inten­tie te veran­deren. Het is niet het indi­vidu­ele dat wil, maar het indi­vidu­ele dat vanuit het geheel wordt aange­spro­ken en van daaruit werkt. Eigen­lijk is het dan ook raar om in strikte zin van “wil” te spreken, omdat het meer gaat om aange­spro­ken wor­den. In dit aanspreken wordt iets duidelijk dat dan ver­vol­gens het indi­vidu­ele han­de­len, weten en ver­lan­gen aanzet. De lijn tussen willen en niet-willen is dan heel dun. Bijvoor­beeld de kun­ste­naar die na het ger­aakt wor­den door een essen­tie over­gaat tot schilderen kan zowel willen als niet-willen; loopt de energie vanuit de ger­aak­theid naar het kunst­werk of komt het kunst­werk op zich cen­traal te staan? De wil wordt opnieuw “bezit­terig” als deze ger­aak­theid de vorm kri­jgt van verk­larin­gen als “god” , “de waarheid” of “de Kunst” met grote K en de energie van daaruit ges­tu­urd wordt.

Op de grens van de individuele wil

De vier vor­men van wil die ik hier­boven heb beschreven zijn naar ik ver­moed, ons bek­end, en ze zijn ook heel helpend in het grip kri­j­gen op ons dagelijks leven. Tegelijk­er­tijd helpt de wil in som­mige gevallen ook niet.

Mijn eigen ervar­ing is dat ik geen wezen­lijke bij­drage aan de wereld kan lev­eren vanuit dit indi­vidu­ele willen, omdat het bestaande, het al bek­ende wordt gere­pro­duceerd. Als dat de bedoel­ing is, dan is willen heel effec­tief, maar er zijn ook sit­u­aties waarin iets anders nodig is. Het is als de para­bel van de olifant die in het donker wordt gevoeld: het is een slang, het is een muur, het is een boom…. Wil is dan niet meer een bruik­baar con­cept omdat “de wereld” te groot is om te vat­ten. Maar wat dan wel? De aan­wi­jz­ing zit eigen­lijk in het­geen let­ter­lijk voor de hand ligt, namelijk het serieus nemen van de waarne­m­ing dat het onduidelijk is wat ik waarneem, in plaats van proberen te verk­laren wat het is (zoals in het voor­beeld van de olifant). Aan de vier hier­boven vor­men van wil voeg ik een waarne­m­ing toe die een aan­wi­jz­ing geeft dat de wil op zijn gren­zen stuit en er iets anders gevraagd is.

De wil in het handelen stuit op het onzekere

Een manier om met onzek­er­heid om te gaan, is door iets te gaan doen, prak­tis­che oplossin­gen te kiezen. Onzek­er­heid wordt als onpret­tig ervaren en niet prak­tisch en han­de­len is dan erg belonend.

Op ons gemak zijn met de onzek­er­heid betekent dat we ons op ons gemak voe­len met wat de toekomst ons te bieden heeft, als we ons met haar verbinden. Of het prak­tisch, mooi, pure onzin is of het inzicht van de eeuw, we weten het pas zeker als we het gaan verken­nen. Op mijn gemak zijn met onzek­er­heid betekent dat ik het niet erg vind dat het niet zeker is, dat er geen zek­er­heid is en dat ik het niet indeel in een cat­e­gorie. Ik ont­moet wat ik waarneem zon­der oordeel, stel het han­de­len uit of ga proberen, zon­der heel spec­i­fiek en doel­gericht te zijn.

De wil in het weten stuit op het onbegrijpelijke

Organ­is­eren, struc­tur­eren zijn manieren om de con­t­role te nemen en het niet weten te ver­mi­j­den. Als je de toekomst probeert voor te stellen vanuit het weten dan zal het zelf­beves­ti­gende beelden oplev­eren om je over­tuigin­gen te recht­vaardi­gen en zelfs te ver­sterken. Over­tuigin­gen zijn gebaseerd op wat je al weet en onder de knie hebt, het is het leren uit het verleden dat heeft geleid tot hoe je de din­gen nu doet. Het heeft geen zicht op de toekomst, het kan alleen een lang­durig verleden-nu voort­bren­gen. Niet weten hoe is essen­tieel om tot nieuwe wegen te kun­nen komen, let­ter­lijk buiten bestaande beelden te komen.

Als je stopt met organ­is­eren, ervaar je dat zaken zichzelf organ­is­eren, daar is vaak geen struc­tuur van buite­naf voor nodig. Als ik mijn sleu­tels zoek waar ik denk dat ik ze heb gelegd, zal ik ze niet vin­den. Als ik ruim­denk­end zoek, zal ik ze vin­den. Leren vanuit de toekomst werkt in dit geval door onbevreesd te zijn in het niet ken­nen en door hermeneutisch onder­zoek te gebruiken.

De wil in het verlangen stuit op het onverwachte

Het ver­lan­gen is gericht op de ander om hierin iets te ont­van­gen dat voor mezelf belan­grijk is (gene­gen­heid, bescherming, liefde). De uiter­ste vorm van verwachtin­gen zijn arche­typen (zoals de held, de moeder), waar­door het bijna onmo­gelijk is om ons te gedra­gen buiten de vooraf gedefinieerde verwachtin­gen die we van elkaar hebben.

Om ons op het onverwachte voor te berei­den, moeten we bereid zijn een sit­u­atie bin­nen te gaan zon­der wil, schaamte of con­di­tie en open­staan ​​om te wor­den beïn­vloed door wat de sit­u­atie ons ook brengt, en dien­overeenkom­stig te han­de­len. Hoewel het een­voudig klinkt, maken onze cul­turele waar­den het moeil­ijk om open te staan ​​voor het onverwachte. Het vraagt ​​erom gemak te vin­den in het feit dat in deze sit­u­aties kwets­baarheid, gevoe­ligheid en emo­tion­aliteit de realiteit zijn.

De wil in de geraaktheid stuit op het onbenaderbare

Er zijn sit­u­aties, gebeurtenis­sen die let­ter­lijk “no sense” geven. We hebben geleerd om door geloof magie en rit­ue­len om het hoofd te bieden aan de wereld waarmee we geen verbind­ing kun­nen kri­j­gen en waar we geen grip op hebben.

Om ons op het onbe­nader­bare voor te berei­den, moeten we ons inhouden en de exis­ten­tiële ang­sten als realiteit accepteren in plaats van deze ang­sten te zien als een prob­leem dat moet wor­den opgelost. Deze houd­ing ten opzichte van het onbe­nader­bare opent de weg om de schoonheid van din­gen te zien en zorg te hebben voor het geheel door bij te dra­gen aan het leven naar de essen­tie ervan. Het vereist een paraatheid waarin de span­ning tussen de meest uiter­sten van het zijn (bestaan ​​en niet-bestaan, indi­vid­u­aliteit en col­lec­tiviteit) wordt geac­cepteerd in zijn dualiteit. Het accepteert “wat is” in het zijn zon­der de behoefte te voe­len om het te beheersen, het maakt geen keuze voor een van de uitersten.

Anders gezegd: De wil leidt af

Als ik in een organ­isatie heel graag een doel wil bereiken dan wend ik macht aan om anderen zich hier­aan te laten con­formeren, mijn bewustz­ijn is dan niet gericht op wat is, maar op wat zou moeten zijn. Als ik wil dat mijn part­ner van mij houdt, dan kijk ik niet naar iets wat is, maar eis ik iets dat zou moeten zijn. Het zijn twee een­voudige voor­beelden van hoe onze “wil” niet helpt als je de realiteit werke­lijk probeert te zien. De wil fungeert als een ver­storend, ver­vor­mend fil­ter. Het is een instru­ment van con­t­role, van mach. Bruik­baar, als je het toepast in het juiste veld. Het veld van repro­duc­eren, her­halen van wat we al weten of kun­nen. De hier­boven beschreven gewaar­wordin­gen van het onzekere, het onbe­gri­jpelijke, het overwachte en het onbe­nader­bare, kun je niet benaderen met de wil. De wil leidt dan af of anders gezegd, terug naar wat we al weten in plaats van dat we gaan onder­zoeken. 

Voorbij de wil, in de connectie

Laten we oefe­nen aan de hand van een voor­beeld om de werk­ing voor­bij de wil iets helderder voor de geest te bren­gen. Neem een organ­isatie voor het basison­der­wijs. De docen­ten nemen waar dat er voor een aanzien­lijk deel van de leer­lin­gen kansen ongelijkheid is: ze komen zon­der ont­bijt op school, ze leren min­der makke­lijk, ze stromen struc­tureel lager uit dan andere leer­lin­gen. Zij zetten aller­lei instru­menten in om iets aan die kansenon­gelijkheid te doen: ler­aren gaan op train­ing, er wor­den bij­lessen gegeven, een gezond eten pro­gramma wordt ges­tart. Het veran­dert weinig aan de cijfers van uit­stroom. Je zou kun­nen zeggen dat de maa­trege­len die ze nemen gebaseerd zijn op de waarne­m­ing van uit­stroom­ci­jfers en ver­vol­gens omgezet wor­den naar op hun wil (geen achter­standen meer) actie. Dit is op zich een goede inten­tie en er is helder over nagedacht. Naast alles wat de docen­ten doen, wat zou hier een andere beweg­ing kun­nen zijn? In ieder geval laten deze docen­ten een ger­aak­theid zien door de achter­stelling en ze zetten dat om in han­de­len. Er wordt een pro­gramma gemaakt. Als ik vraag of ze de gele­gen­heid hebben genomen om met de kinderen en de oud­ers te praten dan verzuchten ze: af en toe, maar daar hebben we te weinig tijd voor. En hier zou mogelijk wel een alter­natieve route liggen. In plaats van een algemene oploss­ing (een pro­gramma) een indi­vidu­ele benader­ing die per gezin en sit­u­atie kijkt wat er is en oud­ers vraagt wat speelt en wat zou kun­nen helpen.

De tegen­wer­p­ing is al snel: oud­ers kun­nen niet, oud­ers willen niet, of dat kost te veel tijd…. Wat als we deze waarne­min­gen nu eens als infor­matie zouden zien in plaats van erom heen te organ­is­eren. In plaats van ze te zien als ver­stor­ing die we “weg willen organ­is­eren” als dat­gene waarmee we te werken hebben? Door in de con­nec­tie te gaan staan en deze sig­nalen serieus te nemen en ermee te werken, wat zou dat dan bren­gen? Bijvoor­beeld niets doen. Of bijvoor­beeld werken aan de ver­be­ter­ing van de sit­u­atie van een ouder (niet alle oud­ers) als blijkt dat daar een vraagstuk zit (een betekenisvolle bij­drage kun­nen lev­eren, die wordt doorgegeven aan de kinderen).

De dans met het zijn

Mogelijk dat dit korte voor­beeld onbevredi­gend voelt. Dat kan ik me goed voorstellen. Want wat moet ik nu doen, kan het niet duidelijker? En heeft dat wel zin? Toch wordt in dit voor­beeld vol­gens mij duidelijk dat het han­de­len eigen­lijk heel con­creet kan zijn en tegelijk­er­tijd maar beperkt zoden aan de dijk zet. Beide zijn aan de orde. Dat gevoel van con­creetheid en onge­mak zou ik de dans met het zijn willen noe­men omdat het iets heeft van “ik heb het, ik ben er” en “ik heb het niet, het ontsnapt me”.

In het moment van “ik heb het” is er een begri­jpen van de sit­u­atie, is er han­del­ingsmo­gelijkheid voor han­den. In het moment erna de waarne­m­ing dat dat niet alles gaat oplossen. En vol­gens mij gaat het ook om beide.

Het geweld in het vasthouden aan de representatie; gestolde wil

In het “ik heb het” schuilt wat mij betreft de tragiek van het mens-zijn. We zijn er zo ontzettend goed in en zijn er tegelijk­er­tijd in ver­strikt. Als ik namelijk het “ik heb het” te serieus ga nemen dan ga ik geloven dat ik begrepen heb wat nodig is, dan maak ik een pro­gramma voor kansen­gelijkheid. En gaan­deweg wor­den kaders feiten, wor­den regels orders wor­den wet­ten dwang­buizen en wordt orde repressie. De lij­nen zijn maar al te dun en dat is ook al door velen beschreven (o.a. Han­nah Arendt). In de taal van dit paper zou je kun­nen zeggen dat de wil zich stolt en vastzet, onwrik­baar wordt. We zijn gaan geloven wat we proberen te vat­ten. De bevri­j­dende beweg­ing hierin lijkt mij dat we fun­da­menteel erken­nen dat vat kri­j­gen op nodig is en tegelijk­er­tijd niet lukt. Alle­bei. En dat we ons in die vaardigheid trainen.

Een didactiek voor de dans met het zijn

Voor mij is in ieder geval duidelijk, dat we slecht getraind zijn in het “niet-willen”, in het omgaan met han­de­len vanuit de con­nec­tie. Het gekke is: we doen dat dagdagelijks, alleen ons bewustz­ijn lijkt er beperkt op gericht.

Uit de beschri­jvin­gen tot dusver haal ik een aan­tal aan­wi­jzin­gen op welke wijze de wil effec­tief is aan te wen­den en waar ook niet. Het leren omgaan op deze grens zou er als volgt uit kun­nen zien

  • Er is een gebeurtenis
  • De gebeurte­nis doet een appèl op mij als per­soon om erin te han­de­len, het weten te gebruiken etc
  • Wordt dit appèl bewust en stel jezelf de vraag: is hier een her­hal­ing gepast van wat we al eerder deden, wat we al weten etc of is er iets anders nodig? Ervaar ik het onzekere, het onbe­gri­jpelijke, het onverwachte of het onbenaderbare
  • Als dat het geval is, roep je wil tot de orde en geef let­ter­lijk ruimte voor ont­dekking voor onder­zoek: laat de gebeurte­nis en neem het onge­mak en weest gerust over “het onzekere”, “het onverwachte”, “het onbe­gri­jpelijke” en “het onbe­nader­bare” door het te laten voor wat het is en je er inner­lijk niet mee te laten belas­ten. Stuur er niet vanaf sturen maar laat je wakker­heid erdoor aanwakkeren
  • En ver­vol­gens, volg de sit­u­atie en volg de impulsen die de sit­u­atie je geeft
  • Tussen­ti­jds zal je korte momenten hebben van han­de­len, van weten, van ger­aakt zijn; wees je daar­van bewust, laat ze toe en tegelijk­er­tijd train je in een wakker­heid die ervoor waakt dat je erin vast komt te zit­ten, gaat geloven dat je “de oploss­ing”, de “aan­pak” of “de meth­ode” hebt (van­daar ook dat de oor­spronke­lijke titel voor dit stuk was: het stuk dat niet geschreven moet wor­den, want voor je weet is dit een meth­ode gewor­den voor alles).

Het vraagt een wakker­heid of “prepard­ness’ om dit in het dagelijks leven te kun­nen doen. Ik noem dat het con­stant werken aan de hygiëne van de waarne­m­ing. Ik bedoel daarmee dat de waarne­m­ing onbe­last, zon­der druk zijn werk­ing kan hebben. Op een andere manier gezegd: het lijf is “leeg” om de sig­nalen onbe­van­gen te ont­van­gen en te ver­w­erken. Eerlijk gezegd weet ik niet zo goed hoe dat werkt. Ik kan wel aangeven wat ik doe: als infor­matie me “bezet” laat ik het bewust even, werk ik er niet mee. Ik geef het even de tijd door iets anders te gaan doen, bijvoor­beeld wan­de­len, muziek luis­teren of “hangen”. Ik ervaar op een gegeven moment dan een rust van waaruit ik let­ter­lijk zon­der moeite kan werken met wat ik gewaar ben geworden.